Spel 037 – Bedenk zelf een stelling

Verdien punten door zelf stellingen te verzinnen die passen bij de opdrachten op de kaartjes. Wie binnen de afgesproken tijd de meeste punten verdient, wint.

Nodig
Spelvariant 1: Per 2-4 kinderen: 1 schaakbord en 1 set schaakstukken, 1 set opdrachtkaartjes.
Spelvariant 2: Per 4-8 kinderen: 2-4 schaakborden met schaakstukken, 1 set opdrachtkaartjes.

Je kunt hier opdrachtkaartjes downloaden:
-> Werkboek 1 – opdrachtkaartjes – spellen 37 en 38 (pdf). Print de pdf dubbelzijdig, met de optie omslaan aan de korte zijde.
-> Opdrachtkaartjes Werkboek 1 en 2 (binnenkort beschikbaar)

Duur (instructie, opzetten, spelen en opruimen)
15-25 minuten.

Thema’s
Werkboek 1: Waarde van de stukken, Slaan, Veilig, Gedekt, Mat, Schaak, Verdedigen tegen schaak, Ruilen
Werkboek 2: Pat, Rokade, Centrum, Voordelige ruil, Schaakhavik: kijken – denken – doen, Tweevoudige aanval, Mat met Koning en Dame

Niveau
Beginners

Leeftijd
5-10

Hoort bij les
WB1: les P3, P4
WB2: les P1, P2, P3, P4, P5

Afbeelding 1

Afbeelding 2

Beschrijving
Gebruik de set opdrachtkaartjes (zie afbeelding 1) van SamenSchaken, of maak zelf ze zelf.

Het spel van Werkboek 1 bevat 16 opdrachtkaartjes die geschikt zijn voor dit spel. Op de achterzijde van deze kaartjes staat ‘spel: 37 en 38’ (zie afbeelding 2). De overige 8 kaartjes zijn bedoeld voor spel 38 en doen bij dit spel niet mee.

Op de kaartjes staan opdrachten die aansluiten bij de onderwerpen van Werkboek 1. Vanaf les 11 (schaak en verdedigen tegen schaak) beheersen de kinderen voldoende onderwerpen om dit spel te spelen. Je kunt natuurlijk de opdrachten weglaten, die betrekking hebben op onderwerpen die ze nog niet hebben gehad.

Spelvariant 1
De kinderen (2 tot 4) nemen plaats rond een leeg schaakbord. De stukken staan er naast. De opdrachtkaarten liggen op een stapel, met de tekst naar beneden.
Het jongste kind begint; verder spelen de kinderen met de klok mee. Het kind pakt het bovenste opdrachtkaartje en legt het open op tafel. De bedoeling is dat het kind een schaakstelling verzint, waarin je de opdracht kunt uitvoeren.

Bijvoorbeeld:
Opdracht: Ruil een Paard tegen een Paard.
Stelling: Een stelling waarin een van de spelers met zijn Paard een Paard van de tegenstander kan slaan, dat gedekt staat. Dus niet een stelling waarin het Paard al is geslagen; de zet moet op het bord worden uitgevoerd.

Opdracht: Schaak: van veilig de Koning aan.
Stelling: Een stelling waarin een van de spelers schaak kan geven. Dus niet een stelling waarin de Koning al schaak staat.

De andere kinderen beoordelen of de stelling goed is. Is de stelling goed, dan mag het kind het kaartje houden en krijgt het de punten die op het kaartje staan.

Is de stelling fout, dan mag het volgende kind (met de klok mee) proberen een goede stelling op te zetten. Daarmee kan het kind 1 punt verdienen. Dat kind krijgt dus een extra beurt met de kans op 1 extra punt.

Daarna is kind 2 aan de beurt. Etc.

Het spel eindigt als alle kaartjes op zijn. Wie de meeste punten heeft verzameld, wint.

Spelvariant 2
De kinderen vormen duo’s. Elk duo zit aan een eigen tafel met bord en stukken. (Deze spelvariant kun je ook individueel spelen.)

Geef elk duo een eigen opdrachtkaartje. Ze moeten in overleg een stelling verzinnen waarin de opdracht mogelijk is (zie ook spelvariant 1). Denken ze dat ze een goede stelling hebben, dan roepen ze de spelleider erbij. De kinderen laten de opdracht zien en leggen uit waarom de stelling goed is. Is de spelleider akkoord dan verdienen ze de punten op het kaartje en krijgen ze een nieuw kaartje. Is de stelling niet correct, dan krijgen ze 1 strafpunt en moeten ze alsnog proberen om een goede stelling te verzinnen. Ze krijgen pas een nieuwe opdracht als ze de vorige opdracht goed hebben.

Check bij een foute stelling of ze de opdracht goed hebben begrepen. Hele jonge kinderen kunnen nog niet zo goed lezen. Ook is het mogelijk dat een begrip nog onvoldoende bekend is.

Kies een nieuwe opdracht die niet vergelijkbaar is met de vorige opdracht. Dus geen 2 ‘ruilopdrachten’ voor hetzelfde duo.

Het spel eindigt na een afgesproken tijd of als alle kaartjes op zijn. Het duo dat de meeste punten heeft verzameld, wint. De spelleider houdt de score bij op een schoolbord.

In deze variant speelt ook de tijd een rol. Kinderen die heel snel zijn, krijgen vaker een nieuwe opdracht. Het risico van snelheid is veel strafpunten.

Credits
SamenSchaken