Zet de tegenstander schaakmat met jezelf bedachte stelling.
Nodig
Per 2 kinderen: 2 schaakborden en 1 set schaakstukken.
Duur (instructie, opzetten, spelen en opruimen)
10-25 minuten. Je speelt een echte schaakpartij. Reserveer minstens 10 minuten.
Thema’s
Waarde van de stukken, Activiteit, Centrum, Kleine plannetjes, Vooruitdenken
Niveau
Licht gevorderd, Gevorderd
Leeftijd
6-80
Hoort bij les
WB1: lessen 9 (wie als eerste de Koning slaat; schaakmat kennen ze dan nog niet), P4
WB2: lessen P1, 7, 8, P3, P5
Beschrijving
Je begint met een leeg bord. In het midden plaats je een tweede bord (de muur): de kinderen zien dus alleen de eigen helft van het bord.
- Beide spellers zetten hun Koning op de eigen helft van het bord. Bedenk: waar staat mijn Koning het beste? Het liefst veilig in de hoek of actief in het midden?
- Zwart noemt een getal – minimaal 3, max 39: het aantal punten dat je op het bord mag zetten.
- Beide speler kleden hun stelling aan met stukken, die opgeteld dat aantal punten opleveren. Je mag de stukken alleen op je eigen helft neerzetten. Ze moeten nadenken over:
A: Welke stukken kies je? Bijvoorbeeld bij 5 punten: een Toren of Loper + 2 pionnen of 5 pionnen?
B: Waar zet je ze neer? Bijvoorbeeld een Paard + 2 pionnen: de pionnen op de 2e rij of op de 4e rij? Naast elkaar of ver uit elkaar? Het Paard in de hoek of in het centrum? - Haal de muur weg en speel de stelling uit. Wit begint.
Als in de beginstelling zwart schaak staat of wit kan direct punten winnen, dan mag zwart 1 zet doen op zijn helft van het bord. Zwart kan dus niet een stuk van wit slaan, die staan immers op de andere helft van het bord. Kan wit direct op 2 manieren punten winnen, dan heeft zwart pech. Dan had zwart maar beter moeten nadenken over zijn beginstelling.
Variatie op de spelregels
Wil je eindspellen oefenen met de kinderen, beperk het aantal punten per speler dan tot maximaal 5 (pionneneindspel), 8 (eindspel met Paard of Loper) of 10 (Toreneindspel). Een extra variatie is dat zwart in dat geval 1 punt meer krijgt dan wit. Dat zorgt voor onevenwichtige stellingen, die niet snel remise zullen worden.
Dit spel oefent verschillende thema’s
- Het spel oefent de waarde van de stukken (Werkboek 1, lessen 8 en 9). De kinderen moeten bedenken met welke stukken ze tot het genoemde puntenaantal komen.
- De spelers moeten goed nadenken over de beste positie van de Koning = Gouden Regel 4 (Werkboek 2, lessen 7 en 8). Dat is vooral lastig voor wit omdat hij op dat moment nog niet weet hoeveel punten zwart gaat zeggen. In ruil voor dat nadeel mag wit beginnen.
- De spelers moeten bedenken welke combinatie van stukken het beste werkt. Pionnen die in het centrum staan en goed samenwerken zijn heel sterk = Gouden Regel 1 (Werkboek 2, les 6).
- De spelers moeten bedenken hoe ze de stukken zo actief mogelijk op het bord kunnen zetten (= Gouden Regel 2), zonder dat ze meteen op de eerste zet punten kwijtraken. Een Paard staat beter in of nabij het centrum, in plaats van op de onderste rij.
- Omdat de spelers vaak een verschillende combinatie van stukken kiezen, oefent het spel ook verschillende materiaalverhoudingen. Dit thema wordt belangrijk voor kinderen vanaf Werkboek 3.
Het spel is leuk voor alle kinderen omdat ze zelf hun beginopstelling mogen verzinnen. Instructief wordt het spel vanaf lessen 7 en 8 van Werkboek over de Gouden Regels.
Beperk de feedback tot die thema’s die voor het niveau van het kind relevant zijn.
Credits
Bedacht door Nils Neisingh.