2. Herhaling vorige week (indien van toepassing) of ophalen voorkennis

Herhaling is noodzakelijk om nieuwe kennis vast te leggen. Een onderwerp dat maar een keer of zelfs enkele keren aan bod is gekomen, blijft bij veel kinderen niet hangen. ‘Herhalen, herhalen, herhalen’ is het motto. Niet een keer, maar veelvuldig, op verschillende momenten en in verschillende vormen. Aan een onderwerp besteden we daarom altijd meerdere lessen. En in de P-lessen komen alle onderwerpen nog een keer aan bod.

Na de opening reserveren we elke les tijd voor herhaling. We onderscheiden 3 situaties:

  1. Als de les van vorige week qua inhoud losstaat van de les van vandaag:
    We herhalen tijdens de opening kort het onderwerp van de vorige les. Doe dat in de vorm van enkele vragen en stellingen op het demobord.
  2. Als we een nieuw onderwerp beginnen:
    We herhalen de voorkennis die nodig is voor het nieuwe onderwerp. Dat doen we als onderdeel van de instructie.
  3. Sluit de les van vandaag naadloos aan op de les van vorige week:
    We herhalen de vorige les als onderdeel van de instructie.

> Lees ook: Herhaling in verschillende lessen van het werkboek

3. Instructie

In elke les hebben we de instructie volledig uitgeschreven, inclusief concrete voorbeelden voor op het demobord. Gebruik gerust andere voorbeelden, zolang ze maar illustratief zijn voor het leerdoel van de les. De instructie bevat af en toe ook toelichting voor de trainer; deze stukjes tekst staan cursief.

 

 

 

 

 

Duur van de instructie

Bij voorkeur beperk ik de instructie tot 10 minuten. In enkele lessen is dat 15 minuten. Maak de instructie niet langer. De aandacht spanne van jonge kinderen laat dat niet toe. Dan maar een voorbeeld minder. Volgende week krijg je een nieuwe kans om het onderwerp uit te leggen.

In les 1 van Werkboek 1 zitten bij hoge uitzondering 2 instructiemomenten. Daartussen kunnen de kinderen hun energie kwijt door te rennen (Spel 1 – Beginstellingestafette).

Betrek de kinderen bij de les

Maar van de instructie geen eenrichtingsverkeer. Stel vragen aan de kinderen. Vraag ze ook om zetten voor te doen op het demobord. Je kunt de kinderen magneten geven en vragen die op het demobord te zetten als antwoord op een opdracht. Als de kinderen een eigen schaakbord hebben (of in tweetallen), kunnen ze de zetten ook op het eigen bord uitvoeren.
Hierdoor vergroot je niet alleen de betrokkenheid van de kinderen bij de les. Elke interactie laat de trainer zien of de uitleg goed is begrepen door de kinderen.

4. Oefenen in het werkboek

In bijna elke les gaan de kinderen aan de slag in het werkboek. De uitgeschreven les verwijst naar de opdrachten in het lesboek.

 

 

 

Aan het einde van elke uitgeschreven les staat een korte toelichting op de opdrachten in het werkboek.

 

 

 

 

Leg de opdrachten steeds duidelijk uit aan de kinderen. Gebruik de voorbeeldopgave(n) uit het werkboek voor de uitleg. En maak de eerste opgave van een opdracht gezamenlijk. Probeer door vragen te stellen erachter te komen of de kinderen de uitleg hebben begrepen.
De eerste lessen, als het werkboek voor de kinderen nog nieuw is, zal het uitleggen van een opdracht meer tijd kosten. Na verloop van tijd raken de kinderen bekend met de werkwijze van het werkboek. Ook zullen ze opdrachten van hetzelfde type herkennen.

> Hier vind je veel meer informatie over de opdrachten in het werkboek.

5. Schaakspelletjes

Veel spelen is de basis van onze lesmethode. Elke les spelen de kinderen schaakspelletjes die zijn toegespitst op de leerdoelen van die les.
In de les staan suggesties voor spelletjes. In de Database Schaakspelletjes vind je de spelregels van die spelletjes. De nummers in de lessen corresponderen met de nummers in de database.

 

 

 

Ben je voor een onderwerp op zoek naar nog meer spelletjes? Zoek dan in de Database op thema.

Vaak staan er in een les meer spelletjes dan er tijd is om te spelen. Kies dan een of enkele spelletjes uit. Laat de kinderen kiezen of differentieer tussen sterke kinderen (moeilijke spelletjes) en minder sterke kinderen (makkelijke spelletjes). Geef je een training aan meerdere groepen, probeer dan bij een andere groep andere spelletjes uit. Het maakt de training ook voor de trainer elke keer weer anders.

Leg een spel eerst volledig uit. Pas daarna laat je de kinderen een bord en stukken pakken en de stukken opzetten. Als de kinderen al tijdens de uitleg bezig zijn met de stukken, dan zal de uitleg bij diverse kinderen niet binnen komen.

6. Opruimen, samenvatting, opdrachten voor thuis en afsluiten

Gezamenlijk afsluiten is om allerlei redenen prettig. Maar ik moet bekennen dat ik er zelf niet altijd aan toe kom.

 

 

 

 

 

Laat eerst de kinderen alles opruimen. Maak hier een gewoonte van. Dat scheelt elke week een hoop werk voor de trainer.

Daarna vat je het leerdoel samen en vertel je eventueel de opdrachten voor thuis. Welke opdrachten de kinderen thuis kunnen maken, kun je op de achterkant van het werkboek aangeven.

Veel kinderen uit de lagere groepen van de basisschool hebben nog nooit huiswerk gemaakt. Dan is het dus best spannend als je bij de schaaktraining wel opdrachten meekrijgt. Informeer daarom altijd de ouders over de opdrachten. Dan kunnen de kinderen de opdrachten samen met de ouders maken.

Zijn opdrachten uit het werkboek een stap te ver voor de jonge kinderen, vraag ze dan om thuis schaakspelletjes te doen. Bijvoorbeeld de spelletjes uit de lessen. De ouders kunnen de spelregels via internet bekijken in de Database Schaakspelletjes.

Gebruik van taal in de schaaklessen

Kinderen leren op heel verschillende manieren. Sommige kinderen zijn heel gevoelig voor beelden. Andere kinderen zijn gevoeliger voor woorden. In onze lessen en in het werkboek bieden we beide vormen aan. Het combineren van beide vormen zorgt ervoor dat de kennis bij de kinderen beter blijft hangen.

Het gebruik van taal door de trainer

Bij diverse onderwerpen vragen we de trainer consequent bepaalde begrippen te gebruiken en die begrippen ook veelvuldig te herhalen. En dan niet alleen bij de instructie, maar ook bij het geven van feedback op opgaven en bij spelletjes.

Zo introduceert les 4 het begrip veilig. Lessen 5 en 6 herhalen en verdiepen dat begrip. Maar het is niet zo dat in latere lessen ‘veilige zetten doen’, geen rol zou spelen. Dus stel vragen elke keer als een kind een onveilige zet speelt, en gebruik daarbij steeds opnieuw het begrip veilig. Geef ook een compliment als het kind veilig zetten doet. “Was dat een veilige zet? Welke zet is wel veilig? Staat het stuk veilig op dat veld? Goed gespeeld; het stuk staat daar veilig.”

Ook gebruiken we bij bepaalde onderwerpen kleine checklijstjes. Bij verdedigen tegen schaak (lessen 11 en 12) bijvoorbeeld:

  1. Slaan
  2. Tussenplaatsen
  3. Weggaan

Elke keer als een kind schaak staat, vraag je het kind om deze 3 mogelijkheden langs te lopen. We adviseren om het ook consequent in deze volgorde te doen.

Het werkboek ondersteunt het gebruik van deze checklijstjes. In les 11 en bij opdracht 2 van les 12 staat het lijstje als geheugensteun. Bij opdrachten 3 en 4 van les 12 moeten de kinderen het lijstje zelf opschrijven. En bij diverse opdrachten in deze lessen moeten de kinderen zelf aangeven welke vorm van verdedigen ze hebben gekozen.

 

 

 

 

 

 

 

 

Het gebruik van taal door het kind

Uit onderzoek blijkt dat het uitleggen van kennis aan een ander het grootste leereffect geeft. Dit stimuleren we in de lessen op verschillende manieren.

  • We vragen de kinderen om dezelfde begrippen te gebruiken als de trainer. Vraag de kinderen in een specifieke stelling ook consequent naar het relevante checklijstje. Dus bij schaak naar de 3 manieren van verdedigen tegen schaak. Bij schaakmat naar de 4 punten waarmee je kunt controleren of het ook echt schaakmat is. In het werkboek moeten de kinderen op diverse plekken zelf deze checklijstjes aanvullen.
  • We gebruiken regelmatig werkvormen waarbij de kinderen in tweetallen met elkaar moeten overleggen. Dat dwingt ze om hun gedachten over een stelling in eigen woorden uit te drukken. En als een kind moeite heeft met een opgave: vraag eens aan de andere kinderen om te helpen zonder dat ze de oplossing mogen geven.
  • Stel als trainer voortdurend vragen over een opgave of schaakstelling en laat de kinderen zelf het antwoord formuleren. Hier leren de kinderen meer van dan wanneer je direct de goede oplossing geeft.

> Lees ook: Het werkboek bevat niet alleen beelden (diagrammen), maar ook taal

 

Kenmerken van het werkboek

Het werkboek is veel meer dan een verzameling van schaakopgaven, geordend per onderwerp. Bekijk hieronder de verschillende kenmerken van het werkboek. Stuk voor stuk helpen ze de kinderen om beter te leren schaken en helpen ze de trainer om betere trainingen te verzorgen. De voorbeelden komen uit Werkboek 1 voor beginners in groepen 3, 4 en 5.

Lessen

Het werkboek is verdeeld in lessen met een afgebakend onderwerp. Elke les behandelt een nieuw onderwerp of herhaalt en verdiept het onderwerp van de vorige les. Een les in het werkboek sluit volledig aan op de corresponderende uitgeschreven les voor de schaaktrainer.

 

 

 

Werkboek 1 bevat 17 lessen.
> Inhoudsopgave Werkboek 1

Herhalingslessen: Pas op de plaats

Om de zoveel lessen maken we een pas op de plaats. We herhalen de onderwerpen van de voorgaande lessen, met nieuwe opgaven en spelletjes. Dit zijn de P-lessen (Pas-op-de-plaats-lessen). Afhankelijk van de voortgang van de kinderen besluit je als trainer om geen, 1 of meerdere trainingen aan een P-les te besteden. Bij jonge kinderen (5-6 jaar) besteed je tot 3 trainingen aan een P-les. Bij iets oudere en bij snelle kinderen is 1 herhalingsles misschien al voldoende.

De P-lessen voor de schaaktrainer bevatten een programma voor 3 trainingen. Een P-les bevat voldoende oefeningen en suggesties voor schaakspelletjes om 3 trainingen te vullen. Daardoor geven de P-lessen de trainer flexibiliteit met betrekking tot het tempo van het programma.

Werkboek 1 bevat 4 P-lessen.

> Lees ook: Wat zijn Pas-op-de-plaats-lessen (P-lessen)?

Een les bevat meerdere opdrachten

Elke les bevat meerdere opdrachten. Les 2 bijvoorbeeld heeft 5 opdrachten:

 

 

 

 

 

 

 

 

Een opdracht bevat meerdere opgaven. Soms tot wel 12 opgaven. Daarmee komen alle variaties van een onderwerp aan bod en bieden ze ook veel herhaling.

De verschillende opdrachten per les bieden de mogelijkheid te differentiëren tussen wat de kinderen in de schaakles doen en wat ze eventueel thuis doen.